Walter de halter

 

Walter zit in groep vier. Hij mag alleen naar school lopen. Het is vlakbij. Gewoon de straat uit, dan ben je er al. Lotte loopt altijd met hem mee. Lotte zit in groep drie. Walter moet op haar passen. De ouders van Walter en Lotte weten dat het eigenlijk andersom is. Het is Lotte die op Walter past. Lotte is slim. Ze kon al in de kleuterklas lezen en rekenen. Walter is niet dom. Hij is gewoon een beetje snel afgeleid. Zelfs op dat hele kleine stukje kan hij vergeten dat hij op weg is naar school.

Vlak voor school kwamen ze grote jongens tegen. Die zitten al in groep zeven, of zes, dat wist Walter niet precies.

“Hé Walter de halter!”, roept de grootste: “Zullen we je eens optillen!” Ze pakten Walter vast.

Walter moet meteen denken aan zijn vader. Die tilde hem altijd op. “Maar daar ben je nu te zwaar voor!” zegt hij altijd. Wat hij dan soms wel doet is ‘vliegtuige’. Zijn vader gaat dan op de rug liggen, met zijn schoenen uit. Walter gaat dan met zijn buik op zijn vaders voeten liggen, en houdt zijn handen goed vast. Zijn vader tilt hem dan omhoog. Dat voelt echt als zweven. Zijn vader gaat dan wild op een neer en zelf heen en weer met zijn voeten. 

 

Als zijn vader hem al niet op kan tillen kunnen deze jongens dat helemaal niet. Maar ‘vliegtuigje’ kunnen ze misschien wel!

“Goed!”, zegt Walter: “Ga maar op de grond liggen.”

Dat antwoord hadden de grote jongens niet verwacht. Verbaast laten ze Walter los. Lotte trekt Walter snel mee en ze hollen het schoolplein op.

“Suffert! Nou heb je ze boos gemaakt”

Walter snapt er niks van.e

“Maar ze wilden ‘vliegtuigje doen!”

“Nee joh! Dat zijn pestkoppen. Ze wilden je plagen. Ze scholden je toch uit!”

De bel gaat en ze lopen naar binnen. Walter denkt nog na over wat Lotte zei. Hoe kan halter nou een scheldwoord zijn? Hij vindt het maar een flauw rijmpje. Walter de haler. Als je echt wil pesten, kun je toch wel wat beters verzinnen? 

 

 

Dit is geen pleinwachtverhaal maar een verzonnen verhaal.
Wel gebaseerd op een van de kinderen. Die zou dit zou kunnen doen.
Ik zou graag een boek maken over Walter.
“De club waar niemand bij wil horen”
Walter wil een club beginnen. En dan zeggen die grote jongens: “ha daar wil toch niemand bij horen!”
Dat vind Walter een mooie naam voor zijn club. Er mag ook niemand bij, want hij is geheim.
Hij vertelt het wel aan Lotte. Die wil lid worden. Dat mag als. Als ze het aan niemand verklapt.
Walter verzint voor hem en Lotte een achtergrond verhaal.
Dan vertelt lotte het aan een vriendin. Nou vooruit. Die mag ook lid worden. Maar niet verder vertellen!
Ook voor haar verzint Walter een achtergrond verhaal.
Door deze verhalen gaan de kinderen op een nieuwe manier naar zichzelf kijken. Ze voelen zich leuker, stoerder.
En natuurlijk wordt het verder verteld. Net zo lang tot iedereen lid wil worden van de club waar niemand lid van wil worden.
Zelfs de pesters, die dan ontdekken dat ze leuk zijn en niet meer hoeven te pesten.

Wat ik deed om niet te voelen.

Wat ik deed om niet te voelen.

 

Mijn stappen tellen.

Trots zijn als ik de tienduizend haal,

en boos op mezelf als dat niet lukt.

 

Dingen doen waarvan ik vind 

dat ik daar blij van moet worden

en boos zijn op mezelf als dat niet lukt.

 

Zorgen dat alle dingen precies zo verlopen

zoals ik vind dat ze verlopen,

en boos zijn op mezelf als dat niet lukt.

 

Me druk maken over het onrecht is de wereld.

 

Dat moet ik uitleggen. 

Ik maak me namelijk nog steeds druk.

Ik wordt nog steeds verdrietig.

Ik voel me nog steeds machteloos.

Maar wat ik niet meer doe is 

die gevoelens als surrogaat gebruiken

voor de pijn in mezelf die ik niet wil voelen.

Ik laat me niet meer verlamen.
Ik doe mijn hele kleine dingen. 

Ik doe de dingen die ik kan.

Ik doe de dingen met mijn hart.

Ik hoop dat de wereld daar een heel klein beetje mooier van wordt.

En ik ben niet meer boos op mezelf als dat niet lukt.

 

Ik probeer nog steeds alles 

zo te laten lopen als ik het wil.

Maar ik ben niet meer boos als dat niet lukt.

 

Ik doe nog steeds dingen

waarvan ik hoop dat ik er blij van word.

Maar ik ben niet meer boos als dat niet lukt.

 

Ik tel nog steeds mijn stappen.

Maar ik word niet meer boos als ik het niet haal.

 

En nu ik de boosheid en de onrust niet meer voel.

Is er ruimte om te voelen.

En dan snap ik waarom ik dat nooit deed,

want god, wat is het veel.

Ik twijfel om het pijn te noemen

of tomeloos verdriet.

Want het is gewoon liefde

dat onverdunt naar binnen komt.

Als ik later groot ben . . .

Een van mijn tekeningen voor het Pleinwachtboek

 

Tekening uit het eerste boek van Madelief, door Manse Post

 

Oefenen om zelf kinderen te tekenen zonder ze over te trekken.

 

 

Ik deed het fout als pleinwacht

Ik deed het helemaal fout als pleinwacht.

Twee meiden uit groep drie kwamen me halen. Ze hadden een leuk stukje glad ijs gevonden onder het klimrek. Daar kon je mooi op glijden terwijl je je vasthoudt. Maar een jongen uit groep vijf had die ingepikt en wilde niet meer weg.

Dus ik ging er kort door de bocht in. Ik liep mee. Ik vroeg, waar de jongen bij was:

“Dit was jullie plek?”

Ze knikten hevig ja! Dus ik zei tegen die jongen: “Dan moet jij dus nu weer plaatsmaken.”

Maar hij ging niet weg. Dus ik zei het wat strenger. En nog ging hij niet weg. Dus ik zei het heel streng. Hij bleef heel stoïcijns zitten.

En toen werd ik het begin van boos. Ik zei hem dat ik boos was. Hij bleef stoïcijns. En toen schreeuwde ik. Niet heel hard, maar ik schreeuwde. Ik zou liever schrijven dat ik mijn stem verhefde, maar het was schreeuwen. En toen ontplofte hij. Hij liep schelden weg. Het had geen zin achter hem aan te gaan.

 

Na de pauze ging ik naar de klas om zijn juf te vragen om even met hem te spreken. Ik vind deze jongen leuk, dus met wat rust komt dit best weer goed. Het duurde even voor hij gevonden was, want hij was zo overstuur dat hij niet naar binnen wilde. Toen de juf met hem aankwam hadden ze samen het hele verhaal al besproken. Maar onze relatie moest hersteld, dus was er tijd om even te praten. De juf bleef er bij. Dat vond ik fijn, ik gunde hem die veiligheid.

 

Ik vertelde dat we op elkaar leken. Dat we allebei boos worden uit onmacht en dat het niet handig is. Ik vertelde ook dat ik naar hem had moeten luisteren. Want ook al was het heel duidelijk (hij had aan zijn juf al bekend dat hij best wist dat hij hun plek inpikte), ik had toch ook naar zijn verhaal moeten luisteren.

Ik legde ook uit dat ik hem leuk vind, zelfs als ik boos ben, en dat ik soms niet weet wat ik moet doen als hij grenzen op zoekt. Ik legde uit wat ik daarmee bedoelde. 

“Bij grenzen opzoeken hoort ook de potsing die je maakt op het moment dat je een harde grens tegenkomt. We zullen nog wel een keer botsen, maar ik beloof dat ik dan beter zal luisteren.”

Ik had alle vertrouwen dat het weer goed zou komen. Ik vind hem echt leuk, misschien juist wel omdat hij grenzen zoekt. Soms is het leuke ook juist lastige en het is goed te weten dat dat ook andersoms geldt.

Oudjaar 2023

2023 was een zwaar jaar voor me.

De tweede helft van 2022 was helemaal opgeslokt door werken aan mijn herstel. En daar zat de vaart uit, begin 2023. Het was nu tijd om te zien wat ik kon met wat er nog was. Ik had voorzichtige plannen, maar die gingen allemaal niet door. Ik had gehoopt op een opleving in de lente, maar die kwam niet. In de zomer probeerde ik me te verzoenen met de gedachte dat er gewoon geen grote plannen en dromen meer zouden zijn in mijn leven. Ik vond het zwaar om te leven zonder horizon.

En zie, daar kwam in de herfst toch opeens allemaal dingetjes op poppen. Ik kreeg een idee voor een toneelstuk. Ik kreeg daar onverwacht hele fijne hulp bij. Ik ging tekenen om van Liedewij ooit een prentenboek te maken en het tekenen beviel me. Er kwam zelfs een idee voor een volgende kinderboek. En, geïnspireerd door Mezrab, wil ik  in Arnhem een vertel plek maken. Geen idee hoe ik dat doe, maar ik gooi het idee niet weg.

Ik kreeg lieve vriendinnen dit jaar, wat me ook stevigheid geeft. En ik heb in een zweethut een groot deel van mijn dwangmatige controle losgelaten. 

2023 eindigt veel mooier dan het begon. Ik durf 2024 wel aan. Het is fijn om weer een horizon te hebben.

 

Over Woke

Ik lees allemaal duidingen dat Woke de oorzaak is van de winst van extreem rechts.

Ik word daar onrustig van. Dat is niet handig. Ik verliet social-media omdat ik me te druk maakte over allerlei misstanden. Het is ook een copingmechanisme van me om weg te blijven van eigen pijn waarmee ik te dealen heb. Dus misschien is deze post ook niet handig. Nog eentje, zeggen ze dan, voor ik af ga kikken.

Want ik heb toch de behoefte daar iets over te zeggen. Gisteren was Yascha Moenk bij Buitenhof om te vertellen over zijn boek De Identiteit Val.

Ik lees op de achterflap:

” Gedurende een groot deel van de geschiedenis zijn etnische, religieuze en seksuele minderheden al dan niet met geweld onderdrukt.’
Het is dan ook niet vreemd dat mensen die in sociale rechtvaardigheid geloven dat deze minderheden hum identiteit op de voorgrond moeten plaatsen om gelijkwaardigheid te bereiken.”

(PS er zijn meer onderdrukte groepen. Ik ervaar mijn neurodiversiteit ook als oorzaak van wat ik  onderdrukking durf te noemen.)

Vervolgens is zijn betoog in “Buitenhof”, en ik vermoed ook in het boek zelf,  één grote maar.

Ik heb een probleem met die grote “Maar .. “

Ik vind dat er te snel over die jarenlange, eeuwenlange onderdrukking heen wordt gestapt. Hij zegt in het interview bijvoorbeeld dat we niet moeten vergeten dat het nu al veel beter is dan veertig jaar geleden. Dat klopt. Maar dat klinkt voor mij als tegen een gepest kind zeggen dat die niet moet zeuren omdat het pesten toch echt al minder is. Het klinkt als mannen die zeggen dat vrouwendag nu echt niet meer nodig is.

Ik ga het boek lezen.

Want misschien heeft hij ergens een punt. Misschien is er een gevaar in je té veel identificeren met de minderheidsgroep waar je toe behoort. Want ik geloof best dat ik me daar nu een beetje aan vast klamp. Maar dat vind ik ook niet zo heel gek. In die groep vind ik de enige mensen die snappen hoe ik achtergesteld ben. Die woorden geven aan het gevoel dat ik al die laren had waarin ik niet serieus werd genomen. 

Ik heb therapie nodig gehad om mezelf te bevrijden van alle mechanismes waarmee ik mezelf beschermde tegen wat toch echt onderdrukking was. En ik ben daar nog niet eens klaar mee. Ik weet zeker dat veel mensen diepe wonden hebben van die onderdrukking. 

Misschien kruip ik met mijn wonden teveel de groep in die me begrijpt. Misschien verlies ik contact me anderen, maar hé, zo fijn waren die anderen in het contact nou ook niet. Ik richt me niet voor niets op deze groep.

Misschien haal ik vanuit mijn pijn te hard uit, en maak ik het daardoor moeilijker om het contact met andere te kunnen maken.

Ik ga dat boek lezen, want misschien is er inderdaad een valkuil die ik niet zie.

Maar ik heb wel een vraag:

“Is het eerlijk om de verantwoordelijkheid voor verbinding neer te leggen bij d groep die onderdrukt is geweest?”

Met een grote kanttekening bij “geweest”, want die onderdrukking is er nog steeds, ook als we niet vergeten dat het nu beter is dan jaren geleden, blijft die verbetering op te veel fronten pijnlijk ontoereikend.

Ik stelde de vraag aan de psycholoog die me begeleide in mijn transitie. Omdat iedereen tegen me zei dat ik te snel ging en mijn omgeving mee moeste nemen. Haar antwoord:

“Nee dat is niet alleen jouw verantwoordelijkheid. Wij hebben vanuit de genderpoli te te lang die verantwoordelijkheid bij onze cliënten neergelegd. Maar die hebben al een zware taak. Ze hebben hun proces dat energie kost, ze hebben nog steeds te maken met veel vijandigheid in de buitenwereld. Ze hebben recht op steun van hun naaste omgeving. Als ze dat niet krijgen zit er niets anders op dan die verantwoordelijk op te bakken, maar dat maakt het niet eerlijk.” 

 

 

 

 

Brief aan alle buren in mijn flat

Dag lieve mensen van onze flat.

 

Een soort kerstboodschap. Want misschien zijn wij het wel die met elkaar de wereld wat mooier maken. Ik denk dat de verbondenheid met de wereld en met andere mensen vlak bij onze eigen deur begint.


Elkaar groeten.

 

Dingen die we niet meer gebruiken weggeven via het bankje (fijn die oplossing die ik zag: een briefje erbij dat het diezelfde dag nog wordt opgeruimd), ik haal daar vaak iets leuks weg.

 

Iemand ons statiegeld gunnen (op de tweede verdieping tegenover de lift als je geen zin hebt om ermee te sjouwen: hij werkt hard voor dat statiegeld).

 

Ondanks ons gemopper over de herrie elkaar die klussen in huis gunnen, en hopen dat het mooi wordt (ik ben altijd ook nieuwsgierig hoe het wordt).

 

Een praatje maken (ik ben zelf nog steeds het verlegen kind van vroeger, dus dank aan iedereen die daar doorheen prikt en even met me praat.)

 

Iemand die ruim twee weken lang mijn katten verzorgde toen ik in het revalidatiecentrum zat.

 

En er gebeuren vast heel veel lieve dingen waar ik geen weet van heb.

 

We zijn een mini maatschappij, wij zijn aan het samenleven. Zolang wij dat kunnen is er hoop. Ik ga mijn best doen om wat socialer te zijn. Schroom niet om me te vragen iets te doen. Ik ben heel onhandig, maar wie weet wat ik kan betekenen. En met Nieuwjaar heb ik Kniepertjes, kom gerust een paar halen.

 

Ik was in de kerk voor de vergadering over de kozijnen. Ik dacht: liever dan verhalen over kozijnen zou ik verhalen van jullie allemaal horen om jullie beter te leren kennen.

 

Over mij: Ik leer tekenen en wil heel graag een prentenboek uitgeven. Ooit. Het verhaal heb ik al. Verder ben ik vijf dagen Pleinwacht op de school: de Dorendal. Dat is het, door mijn herseninfarct vorig jaar ben ik afgekeurd.  

 

Misschien zijn wij het die de wereld mooier maken. Dat is mijn Kerstwens dit jaar, in een wereld waar zoveel verschrikkelijke dingen gebeuren.

 

Heb een fijne kerst (of gewoon fijne dagen als je het niet viert) en straks een mooi nieuw jaar.


Liefs

 

Emma Voerman nr 56

Paarse Frijdag

Vorig jaar had Martin voor het eerst iets paars gedragen op paarse vrijdag. Zijn beste vriend Semir had hem er mee geplaagd. Maar dat kon hij wel van Semir hebben, het was zijn beste vriend. Hij had gisteren nog gevraagd of hij weer voor aap ging lopen.

“Weet je, ik vind dat LGBT dinges allemaal prima, maar je moet toegeven: het is gewoon een lelijke kleur. 

“Ik weet nog niet” had hij gezegd. Vorig jaar waren en bovenbouwers geweest die hem voor Homo hadden uitgescholden. Eén had hem zelfs een klap gegeven. Een leraar was tussenbeide gekomen, maar de sfeer was akelig geweest.

En nu. Na deze verkiezingen durfde hij niet meer. Hij voelde zich een lafaard, maar hij ging zonder paars naar school.

Hij pikte Samir op.

“Heb je dat lelijke ding weer aan?”, vroeg die.

Martin schudde zijn hoofd.

“Daar was ik al bang voor. Ik snap het wel.”

Ze fietsen zwijgend verder. Bij Samir thuis was er ook ongerustheid over de verkiezingsuitslag.

Maar toen ze op school hun jassen uitdeden, zag hij dat Samir een knalbaars T-shirt droeg. In de gang kwam hij meer klasgenoten tegen. Allemaal met iets baars, en allemaal gaven ze Samir een High-Five. 

In de klas bleek hij de enige die niets baars had. Samir haalde iets uit zijn tas, zijn paarse shirt.

“Je zus heeft deze gisteravond nog gebracht.” zei Samir.

“Heb je dit allemaal bekokstoofd?” vroeg Martin.

“Hé, we laten geen vrienden in de steek.” zei Samir, en hij fluisterde er achteraan: “We hebben elkaar harder nodig dan ooit.”




De fout in, als pleinwacht

Deze komt niet meer in het Pleinwachtboek.

 

Over fouten die ik maak en hoe geweldig kinderen zijn.

 

Een meisje komt naar me toe. Een klasgenoot heeft iets gedaan wat niet fijn was en ze krijgt het zelf niet opgelost. Ze is van groep drie, dus nog niet gewend aan het feit dat ik soms echt niks versta. Ik loop dus met haar mee naar het meisje en vertel dat ik haar help met het oplossen. Het andere meisje, laat ik haar Jet noemen, is aan het springtouwen. Ik wacht even tot ze af is. Dat duurt nog best lang. Maar dan is het zo ver. Maar nu gaat Yet draaien. 

 

Daar kan ik niet op wachten, er is een kind dat iets met haar wil oplossen. Dus ik vraag jet of ze mee komt. Er zijn genoeg kinderen die het draaien even over kunnen nemen.

Jet zegt luid nee, en gaat door met draaien. Ze kijkt daarbij demonstratief de andere kant op. Ik loop om haar heen, wil haar aankijken maar ze draait haar hoofd om. Ik zeg tegen haar dat er een regel is dat ruzies altijd opgelost worden, en dat iedereen daar aan mee moet werken. Daar heeft ze geen boodschap aan.

 

En dan maak ik de fout. Ik pak het touw afm vraag of iemand anders even wil draaien, en probeer Jet zachtjes mee te duwen om met het andere meisje te gaan praten. Maar ze trelt zich los, rent hard weg, komt in een boog terug, en rukt het touw uit handen van degen die het van haar overnamen.

 

En dan maak ik de tweede fout. Ik ga dit gevecht aan. Ik ga zelfs zo ver dat ik Jet en ik hard aan het touw trekken, en dat ik haar uiteindelijk vastpak en mee naar binnen sleep.

Daar laat ik pas los. Ze rent de gang door naar een andere buitendeur en is weer buiten. Nu pas besluit ik niet meer achter haar aan te gaan. Dat had ik meteen moeten doen. Dat doe ik normaal ook meteen. Het is in 5 jaar pleinwacht slechts een keer gebeurd dat ik iemand vast pakte en ik had me voorgenomen om dat niet meer te doen. Maar iets in Jets gedrag heeft me nu kennelijk getriggerd. 

 

Ik laat het, en neem me voor om via haar Juf later even met haar te praten.

Ik zie Jet even later twee keer in mijn buurt komen. Ik kijk haar aan en maak een uitnodigend gebaar. De derde keer komt ze bij me.

“Wil je er over praten?” vraag ik zacht. 

Ze knikt. 

“Dan wil ik graag beginnen met mijn een sorry”, zeg ik: “Ik had je niet vast moeten pakken. Dat was fout. Ik wist niet meer wat ik moest doen, en toen deed ik iets stoms. Soms doen mensen iets stoms als ze het niet weten.”

Ze knikt weer. Excuses aanvaard. En dan zegt ze iets over haar thuissituatie die niet fijn is. Ze gaat tegen me aanstaan en huilt. Ik sla mijn armen om haar heen.

“Wat vind ik het dapper dat je naar me toe bent gekomen”, zeg ik. De bel gaat. Ik loop met haar mee naar binnen en vertel aan haar juf, zo dat Jet het ook hoort, hoe goed ik het vind dat ze naar me toe kwam. Ik zie dat de juf over de thuissituatie weet. Ik kan het nu loslaten.